Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS2143

Datum uitspraak2005-01-05
Datum gepubliceerd2005-01-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200409518/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 5 november 2004, kenmerk PLOW/JPN/nr. 046943, heeft verweerder verzoekster onder aanzegging van bestuursdwang gelast binnen twee weken na dagtekening van dit besluit het aantal kippen op het perceel [locatie] terug te brengen tot een aantal van 20 stuks en het aantal hanen op voornoemd perceel terug te brengen tot 1 stuk.


Uitspraak

200409518/1. Datum uitspraak: 5 januari 2005. AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoekster], wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Baarn, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 5 november 2004, kenmerk PLOW/JPN/nr. 046943, heeft verweerder verzoekster onder aanzegging van bestuursdwang gelast binnen twee weken na dagtekening van dit besluit het aantal kippen op het perceel [locatie] terug te brengen tot een aantal van 20 stuks en het aantal hanen op voornoemd perceel terug te brengen tot 1 stuk. Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Bij brief van 23 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 24 november 2004, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 december 2004, waar verzoekster, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. Q.J. Tjeenk Willink, advocaat te Amsterdam, en J. Timmerman-Van Pijkeren, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar als partij [belanghebbenden], van wie [gemachtigde] in persoon, gehoord. 2.    Overwegingen 2.1.    Verweerder heeft het bestreden besluit doen steunen op de overweging dat sprake is van overtreding van artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer nu zonder vergunning een vergunningplichtige inrichting, te weten het houden van gemiddeld 100 stuks kippen en hanen, op het perceel [locatie] in werking wordt gehouden. Hij heeft daarbij gesteld dat naar zijn mening geen sprake is van concreet zicht op legalisatie nu de door verzoekster ingediende aanvraag niet is aangevuld met een, naar zijn mening, benodigd akoestisch onderzoek waarmee inzicht zou kunnen worden gegeven in de door de inrichting veroorzaakte geluidbelasting en waaruit zou kunnen worden geconcludeerd dat verlening van een milieuvergunning in dit geval mogelijk is. 2.2.    Verzoekster kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Zij heeft concreet gesteld dat in het onderhavige geval voor het houden van hanen en kippen geen vergunning krachtens de Wet milieubeheer is vereist. Daarbij heeft verzoekster – kort weergegeven – betoogd dat geen sprake is van een industriële activiteit welke geluidhinder veroorzaakt die kan worden genormeerd. Voorts heeft verzoekster aangevoerd dat verweerder ten onrechte van haar een akoestisch onderzoek verlangt. 2.3.    Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.    Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.    Ingevolge artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer is het verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting in werking te hebben. 2.4.    In haar uitspraak van 30 juni 2004, no. 200307697/1, heeft de Afdeling geoordeeld dat in het onderhavige geval sprake is van een vergunningplichtige inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. De Voorzitter ziet geen aanleiding voor een ander oordeel. Vaststaat dat, nu de eerder door verweerder verleende vergunning voor de onderhavige inrichting door de Afdeling bij voornoemde uitspraak is vernietigd, is gehandeld in strijd met artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, zodat verweerder terzake handhavend kon optreden.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. 2.5.    Naar het oordeel van de Voorzitter kan, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, met verweerder worden gesteld dat in het onderhavige geval geen sprake is van concreet zicht op legalisatie. De Voorzitter ziet ook overigens geen grond voor het oordeel dat verweerder er ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet van kon uitgaan dat er geen reëel zicht bestond op legalisatie op korte termijn.    Het voorgaande in aanmerking genomen ziet de Voorzitter geen grond voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen aan het bedrijfsbelang van verzoekster niet een geringer gewicht mocht toekennen dan aan het belang van handhaving van bij of krachtens de Wet milieubeheer gestelde regels, en daarom evenmin voor het oordeel dat hij niet in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot het aanzeggen van bestuursdwang. Hetgeen verzoekster heeft betoogd kan hier niet aan afdoen. 2.6.    Gezien het voorgaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat. w.g. Drupsteen    w.g. Van Leeuwen Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2005. 373.